Met een buiging
De stilte. De rust. De ruimte en de tijd om te zijn, om te voelen. Samen met anderen, of alleen. Ernaast, of op iets meer afstand. Praten, fluisteren. Aanraken, kussen, strelen. Over haar wangen, haar voorhoofd. Je hoofd op haar borst leggen en de hartslag voelen die er niet meer is.
Huilen. Huilen, zacht in jezelf of hard en hartverscheurend. Huilen om dat wat verloren is, niet uitgesproken is, nooit gezegd is of in ieder geval niet vaak genoeg, of over wat wel gezegd is maar niet had gehoeven. Huilen om spijt over alles wat niet meer kon, alles wat nooit meer kan. Zingen, zacht, in jezelf of luidkeels; samen of alleen. Je afvragen waarom. Waarom zij, waarom nu, waarom zo. Zuchten en verzuchten.
Schuldig voelen. Terecht of onterecht. Over aangedane pijn of iets niet gedaan hebben dat pijn had kunnen voorkomen of op zijn minst verminderen. Over gedane zaken die geen keer nemen, nu niet en nooit niet meer.
Herinneren. In jezelf of samen uitspreken. Herinneren hoe het was, hoe het klonk en rook. Hoe plekken uit het verleden gevuld werden met stemmen. Stemmen die nu klinken, op één na.
Gedenken. Met een buiging kijken naar het leven dat was.
Eten en drinken. Warme thee, zoals vroeger, zoals gister, zoals morgen. Alledaagsheid op een niet alledaagse dag.
Boos zijn, slaan; tegen de muur, tegen de kist. Omdat je boos bent op alles, vanwege het onrecht dat je aangedaan is door dat wat rechtvaardiger is dan wat dan ook in het leven: de dood. Boos op jezelf, boos op haar, boos op God of waar je ook maar in gelooft. Schreeuwen om het de wereld te laten horen.
Bang zijn. Voor het verval, de ontbinding, de geur. Voor de spiegel die voorgehouden wordt. Voor de onvermijdelijke toekomst. Voor het niet aankunnen van het gemis. Hopen, hopen op een droom, op een wakker worden uit dit alles. Wanhopen. Huilen om de hoop en de wanhoop, om de angst en de boosheid, om de scheur in je buik.
Loslaten en vasthouden, allebei tegelijk. Letterlijk en figuurlijk.
Kijken, staren. Naar haar. Wegkijken en weer terugkijken. Niets beweegt, de tijd staat stil. Uit de wereld zijn. In de dood zijn, naast de dood, bij de dood.
En lachen. Lachen om wat was en wat geleefd is. Omdat het leven samen ook geweldig was.
We doen het niet meer, we waken niet meer. Ik zou willen dat we het wel weer deden.
Waken. Even. Uren. Dagen. Waken bij de dode, bij de dood. Om alles wat hierboven staat. Omdat leven nergens meer gevoeld wordt dan naast een dode, omdat nergens meer recht gedaan wordt aan het leven dat was.