De Noormannen
later Coöperatie PC | 1997
Europa tussen 800 en 1100 na Christus. De noordelijke zeeën wemelen van de langschepen; slanke roofschepen met lage kiel en drakenboegbeelden. Ze zijn bemand door inwoners van Scandinavië die Noormannen of Vikingen worden genoemd. Deze woest uitziende lieden gaan plunderend, brandstichtend en verkrachtend rond. Ze banen zich een weg door Rusland naar de Zwarte Zee en Constantinopel, omsingelen West Europa en dringen door tot aan de Middellandse Zee. Ook stichten ze nieuwe kolonies in IJsland en Groenland en ze vestigen zelfs een bruggehoofd op het Noordamerikaanse continent.
De onverschrokkenheid van de Noormannen was alom bekend. Maar werd graag nog eens extra aangedikt door Ierse priesters, die de komst van de Vikingen afschilderden als de wraak van god. Daar hadden ze een goede reden voor. Bange gelovigen kochten hun zonden af, in de hoop dat de Vikingen hun huis voorbij zouden gaan. Deze schenkingen wogen ruim op tegen de door de Noormannen geroofde kerkschatten uit kapellen en kloosters. Zo hielden de priesters er een aardig centje aan over. Hoewel de Noormannen bepaald geen lieverdjes waren, blijken hun gruweldaden achteraf erg overtrokken. In de meeste gevallen voeren de langschepen uit om handel te drijven.
De Vikingen kenden heel veel goden en halfgoden. De meesten waren oorspronkelijk oorlogsgoden. Het geloof in deze goden werd 'Asatru' genoemd. Dit is afgeleid van het woord 'Ass', dat 'god' betekent. Tijdens hun vele handelsreizen merkten de Scandinavische kooplieden op dat de christelijke landen welvarend waren en de kerken daar bijzonder groot. De god van de christenen moest daarom wel erg machtig zijn. Ook zagen ze snel in dat het in zakelijk opzicht niet onverstandig was om christen te worden. Want christenen dreven graag handel met hun eigen geloofsgenoten. Dopen ging de Vikingen te ver, maar velen lieten zich wel een kruisteken over het hoofd maken. Hun geloof in Odin, Thor, Frey en de vele andere goden werd daarmee niet afgelegd. Toch werden ze zo christelijk genoeg om zaken mee te doen.
De strooien dood
Een Viking kon op twee manieren sterven. Het mooist was de dood op het slagveld, waarna de overledene door de god Odin uitverkoren was om naar het paradijselijke Walhalla te gaan. Dit werd de 'achtenswaardige dood' genoemd. Ook kon een Viking de 'strooien dood' sterven, van ouderdom of ziekte op de matras. Dit laatste was een schandelijke dood voor een volk dat sterk, moedig, krijgslustig, trouw en vooral hard moest zijn om te overleven. Deze ongelukkigen waren voorbestemd de lange, moeizame weg naar Hel af te leggen. Geen pretje, want Hel was een monsterlijk persoon die het slechtste met de overledenen voorhad.
Zieken kregen van de Noormannen nauwelijks verzorging, het leven was hard en bood alleen plaats aan de sterken. Ze werden apart gelegd in een tent met wat water en brood. Waarschijnlijk om besmetting te voorkomen, maar zeker ook omdat het niet loonde veel tijd aan de zwakke medemens te besteden. Knapte de zieke op, dan kon hij wat eten en drinken en zich weer bij de groep voegen. In het andere geval stierf hij of zij de strooien dood en werd het lichaam simpelweg verbrand. Was het een slaaf, dan werd zelfs die moeite niet genomen en bleef het lichaam buiten liggen als voedsel voor de honden en de gieren.
Een ooggetuigenverslag
Heel anders ging het toe wanneer de dode een stamhoofd was die een achtenswaardige dood was gestorven. Het verslag uit 922 na Chr. van de Arabische handelsreiziger Ibn Fadlan vermeldt alle details. Deze Fadlan woonde een dergelijke crematie aan de Wolga bij. Om te beginnen werd het stamhoofd in een tijdelijk graf gelegd, in afwachting van de echte ceremonie. Er werden kleren voor hem gemaakt en ŽŽn van zijn slavinnen bood aan om hem te vergezellen naar Walhalla. Deze vrouw werd tien dagen lang verzorgd door twee bedienden, kreeg eten en drinken in overvloed en zong voortdurend liederen. Op de dag van de crematie werd de boot van de dode aan land gesleept en op een stapel hout gelegd. Op de boot werden kleden en kussens uitgespreid en daaroverheen werd een tent opgezet. De dode werd opgegraven, prachtig aangekleed en op de kussens in de tent gelegd.
Vervolgens vulde men de boot met een voedselvoorraad, allerlei nuttige en decoratieve voorwerpen, persoonlijke bezittingen en een paar paarden en honden. Deze waren speciaal voor dit doel gedood. Daarna werd de slavin voor een houten raamwerk opgetild. Ze keek er overheen en zei het paradijs te zien. Toen werd ze naar de boot gebracht, kreeg een beker sterke drank en zong een afscheidslied. Terwijl de laatste tonen uit haar mond klonken beklom een oude, in het zwart geklede vrouw het schip. Deze 'Engels des Doods' stak de vrouw met een dolk tussen de ribben. Op hetzelfde moment wurgden twee mannen de slavin met een touw. De meest naaste bloedverwant van het overleden stamhoofd stak vervolgens het schip in brand, waarna het geheel werd bedekt met zand. De grafheuvel die daardoor was ontstaan werd voorzien van een paal waarop in runentekens de naam van de dode was gegraveerd. Ibn Fadlan was met stomheid geslagen over de wreedheid van dit crematieritueel. En noteerde in zijn reisverslag blij te zijn om als Arabier 'gewoon' begraven te mogen worden.
Print deze pagina