Uitspraak Raad van State in zaken gebruik kerk als uitvaartcentrum in Twello
woensdag 17 september 2008
Wekelijks doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de woensdagen in een groot aantal
zaken een uitspraak. De persvoorlichters van de Raad van State maken op maandag een selectie van de
uitspraken die interessant kunnen zijn voor de media. Vandaag ook een Uitspraak over de weigering door het college van burgemeester en wethouders van Voorst om maatregelen te treffen tegen het gebruik van een voormalig kerkgebouw als uitvaartcentrum/rouwcentrum.
200708791/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd te [plaats], gemeente Voorst,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/15 van de rechtbank Zutphen van 6 november 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van het voormalige kerkgebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als uitvaartcentrum/rouwcentrum.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 13 november 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008 en 28 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. van der Plank, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende [bestemmingsplan] rust op het perceel de bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden". Ingevolge artikel 35 van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor gebouwen en andere bouwwerken, die blijkens hun aard en indeling kennelijk bestemd zijn voor gebruik door dan wel ten behoeve van instellingen ter zake van openbaar bestuur en openbare dienstverlening, verenigingsleven, religie, cultuur, onderwijs, opvoeding, zorg voor bejaarden en recreatie en fysieke en geestelijke volksgezondheid, met beheerders- en dienstwoningen en met bij een en ander behorende andere werken.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het kerkgebouw op het perceel als uitvaartcentrum/rouwcentrum past binnen de ter plaatse geldende bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden". Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van een uitvaartcentrum op het perceel, hetgeen in strijd met het bestemmingsplan is. Voorts voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de opsomming van de in artikel 35 van de planvoorschriften genoemde vormen van gebruik limitatief is.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraken van 7 juni 2006 in zaak nr. 200506720/1 en 16 januari 2008 in zaak nr. 200703042/1) is een uitvaartonderneming, zoals die thans in de Nederlandse samenleving functioneert, op zich een bedrijf. Zij verricht tegen betaling de van haar verlangde diensten. Een uitvaartonderneming neemt derhalve deel aan het economische verkeer. Dit betekent echter niet dat een bedrijfsvestiging van een uitvaartonderneming waarin mede is voorzien in een mortuarium en rouwkamers, louter is te beschouwen als een bedrijfsmatige activiteit. Een zodanige bedrijfsvestiging moet immers, ook al wordt het op economische basis geƫxploiteerd, dienstbaar zijn aan het bewijzen van de laatste eer aan en het afscheid nemen van de overledene. Het een en ander gaat gepaard met religieuze beleving of menselijke bezinning, aldus voornoemde uitspraken. Het op het perceel aanwezige kerkgebouw is in gebruik als afscheidshuis. Het afscheidshuis heeft tot doel mensen de gelegenheid te bieden afscheid te nemen van de overledene en deze de laatste eer te bewijzen. De Afdeling ziet geen aanleiding over dit afscheidshuis anders te oordelen dan in de hiervoor genoemde uitspraken is gedaan. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat, anders dan [appellanten] stellen, ook sprake is van een gebouw met bovengenoemde functie en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het afscheidshuis een bijzondere functie heeft die aanmerkelijke raakvlakken heeft met culturele en religieuze doeleinden en dat het gebruik van het voormalig kerkgebouw als afscheidshuis dan ook binnen de ter plaatse geldende bestemming "Openbare en bijzondere doeleinden" past.
2.3. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht onbevoegd heeft geacht handhavend op te treden tegen het gebruik van het voormalige kerkgebouw op het perceel als afscheidshuis.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
494.