Vanaf wanneer?
Van curatief naar palliatief
Palliatieve zorgverlening is aan de orde zodra behandelingen die op genezing gericht zijn niet of niet meer genoeg helpen om de ziekte te bestrijden. Afhankelijk van de situatie, kan dagen, weken, maanden of jaren palliatieve zorgverlening vereist zijn.
De curatieve fase van de behandeling (waarbij het doel de genezing van de ziekte is) gaat soms acuut, maar veelal langzaam over in de palliatieve fase. Het onderscheid tussen de fases is bij de ziekte kanker duidelijker dan bij bijvoorbeeld hartfalen. Bij kanker is er na de diagnose meestal eerst een (korte of lange) periode waarin patiënten een op genezing gerichte behandeling volgen. De ziekte kan dankzij de curatieve ingrepen zelfs ‘verdwijnen’.
De palliatieve fase bij de ziekte kanker treedt in als de op genezing gerichte behandelingen niet aanslaan en de ziekte ongeneeslijk blijkt. Bij mensen die een andere ongeneeslijke ziekte dan kanker hebben, is het startpunt van de palliatieve fase minder duidelijk. Bij hartfalen bijvoorbeeld ligt het startpunt soms in stadium III van de ziekte, soms in stadium IV. Eén en ander is afhankelijk van de klachten van de patiënt. Dat geldt ook voor de longziekte COPD. Ook hierbij is het niet altijd duidelijk of de palliatieve fase in stadium III of IV van de ziekte begint. Er zijn ook ziekten waarbij de start van de palliatieve fase zelfs samenvalt met de diagnose: voor sommige ziekten (zoals dementie en ALS bijvoorbeeld) bestaat in feite geen andere behandeling dan een palliatieve.
Niet alleen het markeren van het omslagpunt (‘van curatief naar palliatief’) is bij kanker anders dan bij de andere ongeneeslijke ziekten. Ook het verloop van de ziekte is anders. Bij de ziekte kanker is het verloop overwegend geleidelijk: de patiënt gaat langzaam maar zeker achteruit, ontwikkelt steeds meer symptomen en overlijdt aan de gevolgen daarvan. Bij veel andere ziekten waaraan mensen een niet-acute dood sterven, zoals hartfalen of longfalen, kent het verloop van de ziekte een grote(re) mate van grilligheid. Stabiele periodes worden onderbroken door momenten van plotselinge verslechtering, waardoor er vervolgens een ‘nieuwe stabiliteit’ ontstaat, die vaak een lager niveau kent dan vóór het crisismoment.