Ziekenhuis rekent mortuariumkosten aan nabestaanden
21 juli 2002
Vraag nummer: 833 (oude nummer: 1157)
Geachte heer v.d. Putten,
U zult vast gehoord hebben van de zaak over het Martiniziekenhuis in Groningen, dat nabestaanden rekeningen voor mortuariumkosten stuurde. Volgens de Groninger rechter, vorige maand, mag dit niet.
Ik heb er een krantestukje over gelezen in een krant, die ik van een kennis uit Groningen kreeg toegezonden. Daarin las ik dat andere uitvaartondernemers wel mortuaria willen beheren, net als CMO. Omdat ik zelf min of meer ook in het mortuariumbeheer zit, noem ik niet mijn naam. Diskussies in de branche hierover gaan soms wat heftig.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de rechter? Kan het ziekenhuis niet in hoger beroep, zoals ik las? Betekent dit dat geen ziekenhuis een mortuarium meer kan uitbesteden? Wat doet dit bij bejaardenhuizen en verpleeghuizen? Hoe zit het dan met het verrekenen van hun kosten?
Iemand zal toch een mortuarium moeten runnen. Moet het ziekenhuis dat zelf betalen, gaan rekeningen naar verzekeringen? Kunt u er iets meer over vertellen?
Ik ben zeer geinteresseerd.
N.N. (naam bij redactie bekend)
16 februari 1998
Antwoord:
Vriendelijk dank voor uw fax met het artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden. Ik had zelf al een afschrift van het vonnis van de kantonrechter en in hoger beroep het vonnis van de rechtbank opgevraagd.
Ik zal voor de niet-ingewijde lezer even de zaak uiteenzetten. Toen november 1994 een man in het Martini Ziekenhuis in Groningen overleed, zond het ziekenhuis de nabestaanden een rekening voor verzorging van de overledene in het mortuarium. De familie betaalde begin 1995 de rekening van 185,-, maar vorderde enkele weken later het geld terug omdat zij geen opdracht had gegeven tot het verrichten van mortuariumwerkzaamheden. De familie had een uitvaartverzorger ingeschakeld, die deze werkzaamheden had kunnen verrichten.
Toen het ziekenhuis terugbetaling weigerde, stapte de familie in maart 1995 naar de kantonrechter. Deze stelde het ziekenhuis in het gelijk. De kantonrechter zag de handelingen, die sinds begin 1994 waren uitbesteed aan het bedrijf CMO, als zaakwaarneming. De handelingen van CMO weken slechts op ondergeschikte punten af van hetgeen voorheen overeenkomstig het handboek verpleging door het ziekenhuispersoneel werd gedaan. De kantonrechter meende dat deze handelingen niet lagen op het terrein van de uitvaartverzorging, zoals de familie stelde.
De familie had ook gesteld dat de mortuariumkosten geen medische verrichting is waarop de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) van toepassing is. De kantonrechter meende dat omdat de Wtg geen tarief geeft voor de eerste verzorging na overlijden, deze kosten niet geacht kunnen worden deel uit te maken van het aan het ziekenhuis ter beschikking gestelde budget, zodat ze terecht aan de nabestaanden in rekening zijn gebracht. De kosten waren gelet op de tarieven in andere ziekenhuizen niet onredelijk hoog. De kantonrechter stelde de familie in juni 1996 in het ongelijk.
De familie had ook gesteld psychische schade te hebben geleden à 2.505,-. Ook deze vordering werd verworpen.
In september 1996 ging de familie in beroep bij de rechtbank. Deze wees op 30 januari jongstleden vonnis. Beide partijen werden deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. De rechtbank meent dat geen sprake is van zaakwaarneming en gelaste het ziekenhuis de 185,- terug te betalen. De vordering van psychische schade werd afgewezen.
Men kan een zaak eigenlijk alleen goed beoordelen als men ziet wat partijen over en weer hebben gesteld en waar de kantonrechter en de rechtbank op in zijn gegaan en waarop niet. Ik ken de achterliggende dossiers van deze zaak niet, dus moet een slag om de arm houden.
Wat in deze zaak het eerst opvalt, is het motief. Of beter; het ogenschijnlijk afwezig zijn van een motief om te gaan procederen. Geen zinnig mens gaat een rechtszaak aan voor 185,-. Dat is al zo'n beetje het bedrag van de griffiekosten van het kantongerecht. Als men dan nog een advocaat inschakelt, is men een meer dan 10-voudig bedrag kwijt. Ook wanneer men de zaak wint. "Wie procedeert om een koe, legt er een op toe" zegt het spreekwoord. En dat geldt hier in het quadraat. De zaak is dus waarschijnlijk niet echt door de familie zelf gevoerd; blijkens het vonnis van de kantonrechter speelde Algemeen Belang Uitvaartverzorging B.V.op de achtergrond de hoofdrol. In het krantebericht is dat bevestigd door uitspraken van de directeur van Algemeen Belang (AB).
Dat roept de vraag op wat het belang van AB is. In het kranteartikel wordt gezegd dat AB vroeger ook de rekening van het ziekenhuis betaalde. Maar toen ging het om 35,- in plaats van 185,-. Die bedragen zeggen op zich niet zoveel, omdat het ziekenhuis vroeger wellicht niet alle (overhead)kosten doorberekende, wat ze misschien wel had kunnen doen. Noch de kantonrechter noch de rechtbank hebben gezegd dat het bedrag van 185,- te hoog of onredelijk was.
In het kranteartikel zegt AB samen met andere uitvaartverzorgers het ziekenhuis te hebben aangeboden een onafhankelijk bedrijf op te richten dat de mortuariumwerkzaamheden op zich zou kunnen nemen. Deze opmerkingverbaast mij. Want die mortuariumwerkzaamheden van AB & Co. zullen toch ook door iemand betaald moeten worden. Wat is dan het verschil met de situatie waarvoor men nu naar de rechter is gestapt?
Belangrijkste vraag is natuurlijk wat deze zaak voor de 'consument', de nabestaanden, betekent.
Ik verwacht: niets. En wel om de volgende redenen.
1. De zaak speelde in 1994. Inmiddels heeft het ziekenhuis de kosten van mortuariumverzorging in haar algemene voorwaarden laten opnemen. In 1994 was dat nog niet het geval. Ik denk dat het neerleggen van deze kosten in de algemene voorwaarden en het publiceren ervan in een aan patiënten uit te reiken boekje voldoende rechtsgrond zijn voor betaling. Ook na deze uitspraak van de rechtbank Groningen. Ik zie niet dat men een dergelijke bepaling als onevenredig bezwarend zou kunnen aanmerken, zoals de advocaat van AB in de krant suggereert.
2. De redenering van de rechtbank is m.i. onduidelijk.
De rechtbank stelt "dat INDIEN door (CMO in opdracht van) het ziekenhuis aan het stoffelijk overschot van (...) meer werkzaamheden zijn verricht dan de noodzakelijke laatste verzorging, die meerdere werkzaamheden op het terrein van de uitvaartverzorging vallen". Door het zich onder geneeskundige behandeling te laten stellen, is geen opdracht gegeven voor werkzaamheden op het terrein van de uitvaartverzorging. Van zaakwaarneming is geen sprake, mede omdat "een uitvaartondernemer / uitvaartverzekeraar was ingeschakeld welke zich bekommerde om het stoffelijk overschot zodat het Martiniziekenhuis zich daarmee niet, althans niet meer dan nodig voor de noodzakelijke laatste verzorging, behoefde bezig te houden."
De rechtbank overweegt vervolgens: "INDIEN de familie derhalve door 185,- te voldoen (mede) voor meer werkzaamheden heeft betaald dan de noodzakelijke laatste verzorging, dan is die betaling (ten dele) onverschuldigd gedaan en dient restitutie plaats te vinden."
Een redenering waar vraagtekens bij te zetten zijn. De rechtbank bezigt een paar keer een redenering met 'indien' (door mij in hoofdletters getypt). Met 'indien' worden geen feiten vastgesteld. Zo kun je elke redenering passend maken: 'Indien Jan een fiets heeft gestolen, is hij een dief. Jan moet het gevang in.' Dat zou niemand accepteren. Het gaat er om of iets werkelijk zo was. DÁT het zo was, dat werkzaamheden op het terrein van de uitvaartverzorging zijn verricht (of dàt een fiets is gestolen), dat heeft de rechtbank niet vastgesteld! De rechtbank erkent zelfs impliciet dat het ziekenhuis de noodzakelijke laatste verzorging moet verrichten, maar laat na het bedrag van 185,- dan te splitsen in een noodzakelijk en niet-noodzakelijk deel.
De rechtbank laat verder bewust na aan te geven welke handelingen wel en welke niet onder "de noodzakelijke laatste verzorging" vallen. En dat is erg jammer. Want juist dat zou voor zowel de consument als de uitvaartbranche als het ziekenhuiswezen enige duidelijkheid kunnen bieden. De uitkomst van eventuele volgende zaken op dit vlak kan nog onzeker zijn.
3. De rechtbank vond het niet nodig om de 185,- te splitsen, omdat dit geen door het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG) vastgesteld tarief is. Op grond van de Wtg is het verboden om een tarief in rekening te brengen dat niet overeenkomstig deze wet is goedgekeurd of vastgesteld. Alleen al daarom hoefde de familie de 185,- niet te betalen, vond de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat de noodzakelijk laatste verzorging voortvloeit uit de met het ziekenhuis gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst. De daarmee gemoeide kosten worden aan de familie of diens verzekeraar reeds in rekening gebracht via wel door het COTG goedgekeurde tarieven voor door het ziekenhuis geleverde prestaties. Dat voor die tarieven een vergoeding van deze kosten is opgenomen, meende de rechtbank te kunnen lezen in een brief van het COTG uit juni 1994, waarin het COTG aan een verzekeringsmaatschappij over de kosten van mortuariumwerkzaamheden door ziekenhuizen schrijft: "Formeel gesproken is de zorg voor overledenen geen gezondheidszorgprestatie in de zin van de Wtg. Onder andere hieruit volgt dat het COTG voor de genoemde activiteiten geen specifieke tarieven afgeeft. Met betrekking tot de vraag of bij de oorspronkelijke budgetbepaling rekening is gehouden met deze activiteiten, kan gesteld worden dat deze niet expliciet aanwijsbaar waren. Voor zover de door u genoemde werkzaamheden mogen worden gerekend tot de activiteiten die gebruikelijk door ziekenhuispersoneel werden uitgevoerd, mag er evenwel van worden uitgegaan dat op enigerlei wijze sprake is van materiële verdiscontering in het budget".
Hier kun je verschillende kanten mee op. De personeelskosten van het ziekenhuis worden geacht in het budget te zitten, maar de ziekenhuizen zien daar niets van.
Er is geen tarief vastgesteld, dat men derden in rekening kan brengen. Is er dan wel sprake van overtreding van de Wtg?
Voor de praktijk roept deze uitspraak vragen op. Van het vonnis kan het ziekenhuis in beroep gaan bij de Hoge Raad. Maar dit hoogste rechtscollege oordeelt niet meer over de feiten, maar alleen over rechtsvragen. En als ik het ziekenhuis was zou ik graag een oordeel hebben over de feiten, juist omdat die onduidelijk zijn.
Ziekenhuizen hebben nu ten dele een probleem. Deels niet, omdat men de juridische rechtsgrond via algemene voorwaarden kan opvangen. Ten dele wel, omdat toch onduidelijk is ofdat het om op basis van de Wtg vergoede kosten gaat. Ik zie de ziekenhuizen al op de stoep staan bij het ministerie van VWS, om hier duidelijkheid over te krijgen. Óf ze krijgen een duidelijk bedrag in hun budget, óf ze krijgen een tarief dat ze aan derden kunnen doorberekenen, óf vastgesteld moet worden dat een en ander geheel buiten de orde van de gezondheidszorg valt, zodat men het ook zonder in strijd met de Wtg te handelen aan derden in rekening kan brengen.
De eerste twee opties kosten het ministerie geld of vallen politiek slecht (men wil de kosten van de gezondheidszorg niet laten oplopen), zodat ik vooralsnog de laatste mogelijkheid de meeste kansen geef.
Voor bejaardenoorden of andere niet-gezondheidsinstellingen die niet met de Wtg van doen hebben, heeft dit vonnis geen betekenis.
Duidelijk is alleen dat zaken die op het terrein van de uitvaartverzorging liggen niet onder de gezondheidszorg vallen. Dit principiële uitgangspunt heeft niemand bestreden en zal niemand bestrijden. Maar overal is een grijs middengebied.
Duidelijkheid over wat nu precies behoort tot de noodzakelijke laatste verzorging en wat tot de uitvaartverzorging, levert dit vonnis helaas niet op.
Het gevolg van deze case is waarschijnlijk dat mortuariumzaken door de ziekenhuizen anders geregeld zijn of worden. Maar daar schiet de consument niets mee op. Als proefprocedure, zoals de zaak in het kranteartikel wordt genoemd, heeft de zaak weinig opgeleverd.
mr W.G.H.M. van der Putten
18 februari 1998