Is een executeur testamentair belanghebbende in de zin van 1:2 Awb bij het vragen van verlof voor het opgraven van een lijk
5 maart 2009
Vraag nummer: 6239 (oude nummer: 12420)
Een zekere mevrouw is overleden op xx.xx.2006, en is begraven in een algemeen keldergraf op een begraafplaats in Gxxxxxxxxx. Er zijn geen nabestaanden bekend. De begrafenis heeft in opdracht van de de sociale dienst van de gemeente Gxxxxxxxx plaatsgevonden. In de grafrustperiode heeft een notaris, executeur, aan de burgemeester gevraagd hem verlof te verlenen voor het opgraven van het lijk en het te cremeren overeenkomstig de wens van mevrouw die zij na de begrafenis tussen haar papieren heeft ontdekt. De burgemeester heeft het verlof geweigerd, uit overwegingen van pieteit en omdat dit verzoek binnen de grafrustperiode plaatsvindt. Nu heeft de executeur tegen deze weigering een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift wordt behandeld door de commissie bezwaarschriften Gxxxxxxxx waarvoor een verweerschrift moet worden geschreven en waarin op het aspect van belanghebbbenheid in de zin van 1:2 Awb dient te worden ingegaan. In welke zin is deze executeur belanghebbende. In artikel 29 Wlb staat dat met toestemming van de rechthebbende op het graf opgegraven kan worden. Nu gaat het om een algemeen graf, er zijn geen nabestaanden bekend. Treedt in zo'n situatie de executeur als rechthebbende op en hoe kan de slag naar belanghebbende in de zin van 1:2 Awb worden gemaakt. Graag zie ik uw antwoord tegemoet. Bij voorbaat mijn hartelijk dank namens het gemeentebestuur van Gxxxxxx.
met vriendelijke groet,
mr XX
Antwoord:
Geachte heer,
Ja, de executeur moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb.
In de Wlb staat in artikel 29 dat de rechthebbende op een (eigen) graf toestemming moet verlenen voor een opgraving. Bij een algemeen graf is er echter geen rechthebbende; dat geldt alleen voor een eigen graf. Maar de persoon die opdracht heeft gegeven voor de begrafenis, dan wel de persoon die redelijkerwijs geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden, wordt altijd beschouwd in een vergelijkbare positie te zijn. Ik denk dat met de wijziging van de Wlb die vermoedelijk in de loop van dit jaar in werking treedt (kamerstukken 30696), dit ook wat duidelijker aangegeven zal worden. Maar dit is al een eeuwen lang bestaande praktijk en in jurisprudentie ook altijd geaccepteerd: de opdrachtgever is ten aanzien van een algemeen graf in dezelfde positie als een rechthebbende ten aanzien van een eigen graf met een uitsluitend grafrecht.
Het is natuurlijk helemaal terecht dat u even nadenkt en nakijkt hoe e.e.a. zich ten aanzien van de Awb verhoudt, maar zo zit het dus. Er zijn tientallen uitspraken van rechtbanken en de diverse in de loop van de tijd verschillende bevoegde afdelingen van de Raad van State over opgravingen, waarbij dit - meestal impliciet - werd geaccepteerd.
Overigens zie ik niet zo veel bezwaren tegen het inwilligen van het verzoek van de executeur. De grafrust is geen absoluut gegeven; de wet kent niet voor niets in artikel 29, derde lid, Wlb de mogelijkheid van opgraven en alsnog cremeren. Dat is juist voor dit soort situaties binnen de termijn van grafrust; vergelijk de andere situatie van crematie na ruiming en verstrijken grafrusttermijn in artikel 31, lid 3. Uit jurisprudentie blijkt dat de wens van de overledene vaak groot gewicht toe wordt gekend. In dit geval is door een ongelukkige situatie de wens pas later bekend geworden. De omstandigheid dat de betrokken mevrouw in een algemeen keldergraf is bijgezet, maakt het technisch ook eenvoudig om een opgraving uit te voeren. En de omstandigheid dat ook een crematorium ter plaatse is, maakt het al helemaal makkelijk. Misschien weegt de burgemeester mee dat er nog andere personen boven deze mevrouw in het graf begraven zijn, maar grafrust (van mevrouw en andere personen) is geen absoluut gegeven en zeker niet in een algemeen graf.
Kortom, ik zou wel weten wat de commissie zou moeten afwegen.
Maar uw positie is natuurlijk een andere; u moet een verweerschrift opstellen en het besluit van de burgemeester verdedigen. Ik heb de indruk dat er niet zo veel argumenten ter verdediging zijn en wens u daarom wijsheid.
Met vriendelijke groet,
mr W.G.H.M. van der Putten