Van 1 persoonsgraf naar 2 persoonsgraf (kind bij begraven)
25 april 2010
Vraag nummer: 7525 (oude nummer: 15666)
Ik zit met een lastig probleem, vorig jaar heb ik de uitvaart van een jongen gedaan.
Hij ligt in een 1-persoons volwassenen graf. Nu is helaas ook zijn babyzusje, na 4 dagen geleefd te hebben, overleden.
De ouders willen dit zusje bij hun oudste zoon begraven.
De gemeente wil niet meewerken aan dit verzoek. Volgens hun nieuwste verordening kan er van een 1-persoonsgraf geen 2-persoonsgraf gemaakt worden. Ik vraag me af of er een manier is om dit toch voor elkaar te krijgen. Het lijkt mij vooral een 'regel' probleem en geen praktisch probleem, er staan nog geen steen op het graf, het gaat om een piepklein kistje, 40 cm, dus het kan diep genoeg begraven worden. Zoals u begrijpt is er haast bij om dit opgelost te krijgen, ik hoop dat u mij snel kunt helpen.
Het gaat om de Algemene begraafplaats in Wxxxxxxxx.
met vriendelijke groet, XX
Antwoord:
Geachte mevrouw,
Ik heb gezien dat de verordening van de gemeente Wxxxxx zowel 1-persoons als 2-persoons graven kent. Maar geen regeling om 1-persoons graven in 2-persoons graven om te zetten. Of daar feitelijk bezwaar tegen zou zijn, kan ik niet beoordelen.
Feitelijk zal het waarschijnlijk zo zijn, dat de zoon zo (on)diep is begraven, dat er geen plaats zal zijn voor een nieuwe kist boven de kist van de zoon.
Als van het graf een 2-persoons graf gemaakt zou moeten/kunnen worden, zou de zoon waarschijnlijk opgegraven moeten worden en dieper herbegraven moeten worden. Dat kan niet zonder verlof van de burgemeester van Wxxxxx ex artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging.
Ik herinner mij echter jurisprudentie over een vergelijkbare situatie. Ik heb deze even opgezocht.
Het gaat om een kort geding dat op 10 juli 2002 diende voor de Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (zaak.nr. AWB 02/1717 VV). Deze uitspraak is opgenomen in het Thematisch Handboek Lijkbezorging (uitg. SDU).
De eisers in dit kort geding waren ouders van kind A, kind B en kind C. Kind A was in 1999 overleden. Kind C was in juli 2002 overleden. Het was de wens van de ouders/verzoekers om kind C bij kind A te begraven. Omdat kind A in 1999 niet diep genoeg begraven was, dienden de stoffelijke resten van kind A te worden opgegraven en in hetzelfde graf dieper te worden herbegraven zodat het mogelijk is om kind C in hetzelfde graf te begraven. De burgemeester van Boxmeer (verweerder) had de terzake gevraagde vergunning geweigerd onder de overweging dat er geen redenen bestonden die zwaarder wogen dan het algemene verbod tot schending van de grafrust. Namens verweerder was daar ter zitting aan toegevoegd dat verweerder precedentwerking vreesde en meer tijd nodig had om de betrokken belangen af te wegen.
Nadat partijen in de gelegenheid waren gesteld hun standpunten toe te lichten heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de ouders toegewezen in dier voege dat verweerder verzoekers met onmiddellijke ingang dient te beschouwen als waren zij in het bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging teneinde de stoffelijke resten van hun dochter [kind A] te kunnen herbegraven.
De voorzieningenrechter was "op grond van de navolgende overwegingen tot dit oordeel gekomen:
- dat voorafgaande aan het bestreden besluit aan de regionale inspecteur van de volksgezondheid telefonisch om advies is gevraagd;
- dat uit het bestreden besluit is gebleken en zijdens verweerder ter zitting is verklaard dat de inspecteur negatief heeft geadviseerd onder enkele verwijzing naar de terzake geldende algemene richtlijn en dat door de inspecteur geen milieuhygiënische bezwaren naar voren zijn gebracht;
- dat namens verweerder tevens naar voren is gebracht dat in het geval wel sprake zou zijn van milieuhygiënische bezwaren hiervoor een oplossing zou kunnen worden geboden;
- dat voor het overige het belang van de handhaving van de grafrust tegen het belang van verzoekers dient te worden afgewogen;
- dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen, aangezien de aanvraag van 8 juli 2002 geen nadere onderbouwing bevat en, zoals ter zitting door verzoekers is aangevoerd en zijdens verweerder is bevestigd, verweerder tijdens het gesprek van 8 juli 2002 te kennen heeft gegeven niet te zullen terugkomen op zijn voornemen om de gevraagde vergunning te weigeren, zodat moet worden vastgesteld dat geen nader onderzoek heeft plaatsgehad naar de belangen van verzoekers en zij evenmin in de gelegenheid zijn gesteld hun belangen te onderbouwen;
- dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering aangezien uit het besluit niet blijkt op grond van welke belangenafweging de vergunning is geweigerd;
- dat het belang van verzoekers om hun zoon in hetzelfde graf als hun eerder overleden dochter te kunnen begraven in dit uitzonderlijke geval zwaarder weegt dan het belang van de handhaving van de grafrust;
- dat verweerder de gevraagde vergunning onder afweging van de betrokken belangen derhalve in redelijkheid niet had mogen weigeren;
- dat verweerder in staat moet zijn geweest om - daartoe mede aangespoord door de wettelijke termijn voor lijkbezorging - binnen korte termijn en op basis van de reeds volledig bekende omstandigheden, waarvan verweerder kennis had kunnen nemen, tot verlening van de vergunning over te gaan;
- dat in de omstandigheden van onderhavig geval naar redelijke verwachting geen zodanige wijzigingen zullen optreden dat bij heroverweging van het besluit op bezwaar niet alsnog tot verlening van de vergunning zal worden overgegaan;
- dat verweerders vrees voor precedentwerking op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij twee jonge kinderen uit hetzelfde gezin kort na elkaar zijn overleden en bij de teraardebestelling van het eerst overleden kind niet is voorzien is in de mogelijkheid om een tweede kind in het graf te begraven, ongegrond is;
- dat gelet op deze omstandigheden termen aanwezig zijn verzoekers in de positie te brengen als ware zij in het bezit van een vergunning om tot herbegraven van hun dochter [kind A] over te gaan teneinde vervolgens tot spoedige teraardebestelling van hun zoon [kind C] in hetzelfde graf te kunnen overgaan."
Deze jurisprudentie lijkt in het voordeel te werken van de ouders van 'uw' geval. Echter, in de situatie van 2002 ging het misschien om een 2-persoons graf. In het verweer van de burgemeester wordt althans niet opgemerkt dat het graf slechts voor 1 persoon bestemd was. Dat is dus misschien een cruciaal verschil met het graf in Wxxxxxxx.
Als de ouders hier zeer aan hechten, zou het echter de moeite waard kunnen zijn om het op een rechtszaak aan te laten komen. Men moet dan direct een schriftelijke weigering van de gemeente vragen. Zowel een besluit van het college inzake het niet om willen zetten van een 1-persoons in een 2-persoons graf, als een besluit van de burgemeester ter zake van een opgraving van de zoon om deze dieper in hetzelfde graf her te begraven.
Aan de hand van deze besluiten, althans als het weigeringen zijn, kan men twee bezwaarschriften indienen, die een basis vormen om bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (een bestuursrechtelijk kort geding) te vragen.
Als u nog nadere vragen hebt, kunt u contact met mij opnemen.
Met vriendelijke groet,
mr W.G.H.M. van der Putten