Grafruiming: oude rechten of huidige recht
14 januari 2009
Vraag nummer: 6072 (oude nummer: 12117)
Geachte heer Van Putten,
In uw antwoord op een vraag over ruiming van graven voor onbepaalde tijd bij waarvan de rechthebbende onbekend zijn (d.d. 26 oktober 2001), geeft u aan dat het niet bekend zijn van een rechthebbende op zich geen reden is voor ruiming. U stelt dat dat alleen zo is, wanneer een beheersverordening van de begraafplaats ten tijde van de verkrijging van het grafrecht hierin voorziet. Als zo een verordening er niet is, verplicht een verordening uit latere tijd niet.
Ik heb deze stelling gebruikt. Helaas stelt de wederpartij in de wet geen aanknopingspunten voor deze stelling te vinden en vindt zij dat het huidige recht (en dus de huidige verordening) geldt.
Kunt u mij aangeven wat de juridische basis is voor uw stelling?
U bij voorbaat dankende en
Met vriendelijke groet,
H. van Rijnberk
Antwoord:
Geachte heer,
Dan moet de wederpartij nog maar eens goed nadenken over de aard van het recht. Het uitsluitende grafrecht is een zakelijk recht, dat op de zaak rust en niet afhankelijk is van de vraag wie de rechthebbende is en of er een rechthebbende is.
Uw wederpartij zal in de wet ook geen aanknopingspunten vinden voor de stelling dat een graf zonder rechthebbende geruimd kan worden.
Het lastige van dit soort bijzondere rechten is dat ze zeldzaam zijn, dus onbekend zijn en men er geen ervaring mee heeft. Er is geen ander recht dat met het uitsluitende grafrecht overeen komt. Het is een 'ius sui generis': een recht van een eigen aard. Het staat wel genoemd in de bij juristen bekende handboeken zoals in de Asserserie, maar daar is het maar zo'n klein onderwerpje, dat het niet uitgewerkt en niet toegelicht is. Dat is het alleen in mijn boeken (laatst in 'Begraving', uitg. SDU 2007) en in deze adviesrubriek. En ik merk regelmatig dat ik in mijn jongste boek ook nog niet uitgebreid genoeg geweest ben.
De wet is gewoon niet gedetailleerd over de inhoud van het recht. Dat is ook lastig, omdat het recht per begraafplaats en per periode op die begraafplaats kan variƫren. Dat is dus erg moeilijk in wettelijke termen te beschrijven, want een wetstekst moet zo goed mogelijk alle gevallen omvatten. Artikel 28 Wet op de lijkbezorging zegt eigenlijk niets meer dan dat het recht bestaat, dat het schriftelijk gevestigd moet worden en dat er beperkingen zijn in het verlengen van het recht als het voor bepaalde tijd is uitgegeven.
Tijdens de behandeling van de herziening van de Wet op de lijkbezorging (wetsvoorstel 30 696, dat thans bij de Eerste Kamer ligt, is gesteld dat het grafrecht inhoudt, wat partijen daarover zijn overeengekomen. Dat kan dus divers zijn.
Lastig is ook, dat er weinig jurisprudentie over grafrechten is en al helemaal niet over de aard van het recht. Rechters proberen dat soort vragen, als ze zich zouden kunnen voordoen, ook te omzeilen omdat ze onvoldoende inzicht hebben in wat de gevolgen zouden kunnen zijn.
Wat gemeenten zich niet of onvoldoende realiseren is dat het zijn van een grafrecht van een zakelijk recht ook betekent dat het een civielrechtelijk recht is. Daardoor heeft het grafrecht ook het karakter van een gewone civielrechtelijke overeenkomst, ook al wordt het publiekrechtelijk tot stand gebracht. En een overeenkomst kan een partij niet eenzijdig wijzigen. Dat geldt voor een gemeente net zo goed als voor een kerkelijke of andere bijzondere begraafplaatshouder.
Gemeenten zijn dat niet gewend. Men is gewend om bij verordening van alles te kunnen regelen en is niet bedacht op privaatrechtelijke aspecten.
Het karakter van het grafrecht is dat de wetgever er van oorsprong al een zeer hoge mate van bescherming aan wilde geven. De rechthebbende op het grafrecht stond aan een eigenaar gelijk, zo stond het tot 1991 in de wet. Dat is sinds 1991 inhoudelijk niet veranderd, de wetgever is er niet anders over gaan denken hoe sterk grafrechten zouden moeten zijn. Maar die wetsbepaling stamt van 1869, toen er nog niet zo veel verfijning in het recht was.
Misschien doet u mij en de rest van Nederland een plezier om het wel eens tot een rechtszaak over de aard van het recht te laten komen.
Met vriendelijke groet,
mr W.G.H.M. van der Putten