Sterven op verzoek.
Uitgeverij LEMMA | 214 pagina's | November 1999
Wanneer een mens ondraaglijk lijdt, maakt hij de balans op van zijn leven. Sommigen vechten tot het bittere eind, anderen doen een beroep op een arts om hen te helpen bij het beëindigen van hun leven. Een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding is het resultaat van een doorleefd proces, waarin zeggenschap over het eigen leven centraal staat, soms vol twijfel, dikwijls met pijn en verdriet. De wens om te sterven wordt niet alleen ingegeven door het ongeneeslijk ziek zijn, of door het niet meer aanvaarden van medische behandelingen. De wens om te sterven wordt in de eerste plaats ingekleurd door de wijze waarop iemand in het leven staat, door zijn levensbeschouwing. De uitspraak' Ik wil dood' gaat vergezeld van de vraag 'Mag ik mijzelf (laten) doden', en daaraan gekoppeld' Mag ik een ander (moreel) belasten met mijn dood?' 'In negen indrukwekkende en ontroerende portretten komt het bewuste afscheid van het leven tot uiting. Negen mensen vertellen over hun leven, hun ziek zijn, hun lijden en de zin daarvan, hun levensbeschouwing en de rol hiervan bij hun wens om te sterven. In elk verhaal komt ook de rol van de arts ter sprake. Verleent hij medewerking? Hoe wordt hij bij het stervensproces betrokken? Hoe praten arts en stervende, én nabestaanden, met elkaar over de naderende dood? Of wordt er niet gesproken? Eén ding hebben de negen gemeen: er is nooit lichtzinnig gesproken over doodgaan en afscheid nemen van het leven.
recensie:
Maakbaar tot en met de dood
Al sinds de beginjaren zeventig wordt in Nederland gediscussieerd over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Al deze discussies van politici, artsen, patiënten, ethici, juristen, theologen, verpleegkundigen of psychologen ten spijt, is er nog steeds geen consensus bereikt. Uit het boek Sterven op verzoek van Corrie Koppedraijer valt zijdelings af te leiden waarom die consensus er nog niet is, maar ook waarom die consensus de komende decennia evenmin bereikt zal worden. Ten eerste: het onderwerp is simpelweg te complex om in algemene regeltjes vast te leggen. Ten tweede: misschien moet de maatschappij (en dat zijn u en ik) eerst leren omgaan met de dood, want het onvermogen daartoe is een forse drempel in de omgang met euthanasie of hulp bij zelfdoding.
In het boek worden negen mensen geportretteerd die te kennen hebben gegeven dat zij dood willen of wilden. Het boek is een afgeleide van een onderzoek dat Koppedraijer met anderen in 1998 heeft verricht voor de Universiteit voor Humanistiek. In dat onderzoek werden met name de levensbeschouwelijke motieven die tot een verzoek om euthanasie of hulp bij zelfdoding leidden onder de loep genomen.
Een euthanasiewens is voor velen de eerste aanleiding geweest om met de naasten over de dood te praten, zo blijkt uit het boek. En dat verloopt moeizaam. In een persoonlijk getinte nabeschouwing komt Koppedraijer terug op deze moeite: ‘Ik herinner me dat de schrik mij om het hart sloeg toen mijn vader het onderwerp euthanasie aansneed, niet vanwege het onderwerp, maar vanwege het feit dat hij daarmee zijn mogelijk naderende afscheid ter sprake bracht.’ Ze plaatst de moeite in een breder kader. Praten over emoties is geen standaardonderdeel van ieders familiecultuur, betoogt zij. Komt een intiem onderwerp als de dood aan de orde, dan is het niet vreemd dat dat niet altijd zo makkelijk gaat. Terecht wijst Koppedraijer erop dat het probleem niet alleen tussen mensen onderling speelt: ‘Het is een aspect van onze westerse samenleving.’
Om de portretten van de negen mensen te kunnen schrijven is grondig werk verricht. Er zijn intensieve gesprekken gevoerd met de mensen die dood willen en/of met hun naasten. In de portretten wordt onder meer ingegaan op de levensgeschiedenis, de impact van ziekte op het leven, (de vrees voor) het verval, de aanpassingen die nodig zijn om voort te kunnen leven en de grenzen (‘tot hier en niet verder’) die almaar blijken te verschuiven. De levens van de negen zitten vol tragische ervaringen. De één is manisch-depressief of eenzaam sinds de tienerjaren, de ander gaat gebukt onder de gevolgen van progressieve, slopende ziekten of aandoeningen als MS en kanker. Iedere geportretteerde heeft zo zijn of haar eigen reden om euthanasie of hulp bij zelfdoding te wensen. Vrees, zo wordt duidelijk, speelt een belangrijke rol. Voor aftakeling, verstikking, afhankelijkheid, eenzaamheid of voor een verplicht verblijf in een verpleeghuis. Samenvattend zegt Koppedraijer: ‘Hun leven heeft niet alleen de kwaliteit verloren die ze gewend zijn en verlangen, ze zijn ook niet meer in staat om enige kwaliteit in de toekomst te verwerkelijken.’ Voor hen hoeft het dus niet meer.
De kern van Sterven op verzoek gaat over de vraag of je als ‘mens met een doodswens’ aan een medemens mag vragen te helpen die wens in vervulling te laten gaan. De geportretteerden vinden of vonden allemaal van wel. De meesten zien daarbij de arts als synoniem voor medemens. En daar beginnen de problemen. Euthanasie en hulp bij zelfdoding worden in de levenseinde-geneeskunde tot nu toe gezien als vormen van buitengewoon medisch handelen. Dit in tegenstelling tot het afzien of staken van een behandeling, dat tot normaal medisch handelen wordt gerekend. De vraag is hoelang deze scheiding nog vol te houden is. Uit diverse onderzoeken blijkt immers dat een ruime meerderheid van de Nederlanders hulp van hun huisarts of specialist verwacht als zij een eind aan hun leven willen maken. Zij gaan er van uit dat de dokter meewerkt: euthanasie en hulp bij zelfdoding zou dan normaal medisch handelen moeten zijn. Maar betekent dit dat ‘het spuitje’ over enkele decennia op recept verkrijgbaar is? Willen wij zo'n maatschappij? Moet dit de consequentie van een liberaal euthanasiebeleid zijn? Het is jammer dat dáárover nauwelijks gediscussieerd wordt.
Hoewel euthanasie als een oplossing gezien wordt (‘Een verlossing uit het lijden’), is de feitelijke toepassing van euthanasie dikwijls een bron van nieuwe problemen. Die kant van de medaille wordt in het boek niet over het hoofd gezien. Eén van de negen geportretteerden, Jacqueline, kiest er bij voorbeeld voor om niemand over het moment van haar bespoedigde afscheid – dinsdagavond, negen uur – in te lichten. Behalve zijzelf weten alleen haar man en de huisarts dat het die avond gaat gebeuren. Hoe voelt dat voor haar moeder, haar overige familie, haar vrienden en kennissen? Voor hen kwam haar dood als een donderslag bij heldere hemel. Haar dochtertje gaat uit logeren en er wordt afscheid genomen alsof ze elkaar de volgende dag weer zien. Vragen die bij deze ‘zachte dood’ opkomen.
Iedereen die van nabij euthanasie of hulp bij zelfdoding heeft meegemaakt spreekt over de enorme impact van die handeling. Simpel gesteld: het hakt er flink in. Niet in de laatste plaats geldt dit ook voor de betrokken arts. Hoezeer euthanasie ook als verlossing van het lijden wordt gezien, het blijft iets bizars hebben om zo met de dood om te gaan. Dat geeft ook Marcel, de man van Jacqueline, aan. De dood was op dinsdagavond besteld omdat de begrafenis zo op zaterdag kon worden gehouden. ‘Zij die werken, hoefden dan geen snipperdag te nemen.’ De beschrijving die hij van de dinsdagavond geeft maakt het onwezenlijke van de situatie extra duidelijk: ‘Alsof we (Marcel en de huisarts, RB) op dat moment hoofdrolspelers in een film waren, terwijl je ergens beseft dat de realiteit anders was.’
Het boek van Koppedraijer zet aan tot denken. Dertig jaar discussie ging tot nu toe vooral over de vraag of euthanasie of hulp bij zelfdoding wel of niet mag. En als het wel zou moeten mogen, hoe dat dan in wetgeving geregeld moet worden. Kabinet en Tweede Kamer zijn ook nu weer met elkaar in discussie over een zoveelste wetsvoorstel. Maar een maatschappij die de voorwaarden wil vastleggen waaronder euthanasie of hulp bij zelfdoding mag worden toegepast, moet misschien eerst met de dood leren omgaan. En een vraag beantwoorden als: willen we dat het leven tot en met de dood volledig maakbaar is? (Rob Bruntink)
Het boek is uitverkocht, tweedehands nog te verkrijgen via bol.com.
ISBN 90 5805 018 1