Discussie met familielid over einddatum grafrecht
20 mei 2003
Vraag nummer: 2260 (oude nummer: 2684)
Tue, 20 May 2003 12:01
Geachte heer Van der Putten,
Sinds enige tijd verzorg ik bij de gemeente de gravenadministratie voor een van de plaatselijke begraafplaatsen (van een kerkgenootschap).
We zijn gestart met de inventarisatie van de gehele begraafplaats en actualiseren alle administratieve gegevens. Er was nog geen geautomatiseerd systeem.
Bij deze inventarisatie / actualisatie ben ik gestuit op de volgende situatie:
In 1928 heeft een eerste begraving plaatsgevonden in een enkeldiep graf. Hierop volgde in 1963 een tweede begraving in een ander vak op deze begraafplaats. In 1980 werd in het naastgelegen graf de echtgenote begraven. De einddatum grafrecht van het graf van 1963 is indertijd door het kerkbestuur gelijkgetrokken met de grafrechten bij begraving in 1980. Dus einddatum voor beide graven was 2000.
Voor alledrie de graven is een en dezelfde rechthebbende opgetreden.
In 2000 hebben wij als gemeente de rechthebbende aangeschreven voor verlenging van het grafrecht van deze twee graven.
In 1992 werd door het kerkbestuur een zgn. overgangsbepaling in het leven geroepen. Dit betekent dat voor graven die vóór 1971 zijn uitgegeven, zonder dat expliciet een termijn is vastgesteld, deze zgn. overgangsbepaling gold. Deze overgangsbepaling kende aan de rechthebbenden op de "oude" graven, op hun verzoek, éénmalig een verlengingstermijn van tien jaar toe vanaf de ingangsdatum van het reglement (1 januari 1992) tegen een vergoeding die beperkt bleef tot de administratiekosten (fl 50,00). Dit reglement (kerkbestuur) zal ik u digitaal toezenden. Hierna konden de rechten steeds worden verlengd met tien jaar tegen de volle geldende tarieven.
In mei 1993 heeft de toenmalige rechthebbende van het betreffende graf van 1928 deze kosten betaald. Tot groot ongenoegen van een later genoemd familielid. Dus ook deze rechten dienden verlengd te worden (2002)
Inmiddels is er een discussie ontstaan tussen een familielid (niet de rechthebbende overigens) het kerkbestuur, en wij als gemeente. Genoemd familielid is ervan overtuigd dat de toenmalige secretaris van het kerkbestuur bij de begravingen in 1928 en 1963 heeft aangegeven dat voor de grafrechten voor betreffende graven 50 jaar golden.
Bij navraag bij de huidige secretaris van het kerkbestuur is hiervan niets bekend en / of terug te vinden. Om dit soort situaties te voorkomen is destijds (1992) gekozen voor eerdergenoemde overgangsbepaling.
Het betreffende familielid treedt nu op als rechthebbende, terwijl deze nooit officieel gekend is als rechthebbende. De eigenlijke rechthebbende heeft in een eerder telefonisch onderhoud wel aangegeven zich er niet mee te willen bemoeien en gaf aan dat we met eerdergenoemd familielid maar tot overeenstemming moesten komen.
Tot nu toe hebben wij, noch het kerkbestuur - op geen enkel punt - tot overeenstemming kunnen komen met het familielid. Hij vraagt ons het tegendeel aan te tonen Hij zal niet overgaan tot verlengen van deze rechten of anderszins.
Kunt u mij adviseren hoe hier verder om te gaan.
Met vriendelijke groet,
S. Cremers - Trienekens
Antwoord:
Geachte mevrouw,
Dank voor het mailen van de door u bedoelde stukken. Dat maakt een concreet advies mogelijk.
Ik zie de kwestie als tamelijk simpel: de kwestie hoe lang de grafrechten lopen gaat de briefschrijver, niet zijnde de rechthebbende, niets aan. U hebt alleen en uitsluitend met de rechthebbende van doen en wanneer die 10 jaar geleden met de oplossing van het kerkbestuur heeft ingestemd, is daarmee de kous af. Een ander familielid heb dr gene ene moer mee te maken zoals een persoon uit mijn relatiekring het zou formuleren. Een jurist zegt het zo, dat er sprake is van een contractuele verbintenis tussen het kerkbestuur en de rechthebbende, waar een derde geheel buiten staan. Over de kwestie hoeft inhoudelijk niet met het familielid gecorrespondeerd te worden. Zo eenvoudig is het.
We maken het even iets ingewikkelder. Stel nu dat de rechthebbende zelf in actie komt en de stellingen en de argumenten van het familielid overneemt. Dan zal hij zelf moeten aantonen dat de grafrechten voor 50 jaar golden; het is volstrekte onzin te eisen dat het kerkbestuur het tegendeel maar moet aantonen. Daar trapt geen enkele rechter in. Met verhalen dat Jan of Piet (of Sjeng of Wiel) heeft gezegd dat het 50 jaar was, kunt u niets aanvangen. En daar hoeft u ook niets mee te doen. Juist omdat het kerkbestuur niet wist hoe de vork precies in de steel zat, is artikel 43 vastgesteld. Dat is op zich al een coulante regeling. Ik heb zelf in die periode 1991-1992 soms ook dergelijke overgangsbepalingen geadviseerd.
Als iemand andere rechten kon aantonen, had hij in 1992 bezwaar kunnen maken. Maar wel aan de hand van bewijzen zoals een grafakte of een kwitantie, of desnoods met ondertekende schriftelijke verklaringen van toenmalige kerkbestuurders, die kunnen staven dat er in 1980 mondelinge afspraken voor 50 jaar zijn gemaakt. Maar het zou vreemd als het kerkbestuur in de periode 1991-1992 dan niet in eigen kring of van voorgangers dezelfde wetenschap zou dragen. Dat maakt de zaak niet geloofwaardig, nog los van de formele aspecten.
De echte rechthebbende heeft nu de mogelijkheid de grafrechten wederom met 10 jaar te verlengen. Maakt hij daar geen gebruik van, dan moet u de rechten in een brief vervallen verklaren. Als de rechthebbende of een ander meent dat dit onterecht is, kan hij zich tot de rechter wenden. Dan kan er een objectief onafhankelijk oordeel worden geveld. Ik geef de briefschrijver echter weinig kans.
mr W.G.H.M. van der Putten
21 mei 2003