Doodsbriefje A en niet-natuurlijke dood
24 april 2004
Vraag nummer: 3083 (oude nummer: 4254)
Geachte,
Eerst zou ik u al willen bedanken voor al het advies dat u mij reeds gegeven hebt.
Er is mij echter nog iets niet heel duidelijk. Bij een natuurlijk overlijden wordt briefje A en B door de behandelende arts ingevuld.
Bij twijfel wordt de lijkschouwer ingeschakeld en hij kan beslissen tot natuurlijke dood en vult dan A en B in
Er zijn dus twee versies van briefje A dat weet ik al.
MAAR bij niet natuurlijke dood, wordt er dan een biefje A ingevuld? Want volgens de wet is er enkel sprake van een verklaring van overlijden bij een natuurlijk overlijden en dat is dus briefje A zoals hierboven besproken. Is het dan zo dat bij niet natuurlijk overlijden enkel het briefje B dient ingevuld te worden of vergis ik mij?
Ik hoop dat de vraag wat duidelijk is want het is misschien geen evidente vraag
Toch reeds bedankt,
Filip
Bij een niet nat dood dient er dan een
Antwoord:
Geachte heer,
Er zijn inderdaad 2 versies van het doodsbriefje A. Beide versies zijn bijlagen van het Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1997, 647).
Bij een niet-natuurlijke dood wordt geen doodsbriefje A ingevuld. De lijkschouwer brengt dan verslag uit aan de officier van justitie; daar is ook een modelformulier voor. Het doodsbriefje B wordt ook ingeleverd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente. In artikel 12a Wlb is dat bepaald en wel in het tweede lid. De officier van justitie wijst de arts aan die het doodsbriefje B (de opgave van de doodsoorzaak en van de onmiddellijk daarmee samenhangende gegevens ten behoeve van de statistiek) moet invullen.
Bij een niet-natuurlijke dood wordt geen doodsbriefje A ingevuld, zoals ik al zei. Om een verlof voor begraven of cremeren te krijgen moet men dan een verklaring van geen bezwaar van de officier van justitie kunnen overleggen. Voor die verklaring van geen bezwaar is geen officieel model vastgesteld. Dat is niet nodig, omdat de parketten van 19 arrondissementen zelf wel een standaard kunnen bedenken. Dat is anders bij de vele duizenden artsen en lijkschouwers, waarvan er een aantal waarschijnlijk onvolledige of ook onnodige informatie zou verstrekken als men niet het houvast van een formulier had.
mr W.G.H.M. van der Putten