Uitspraak: begraafplaats moet nota’s uit 1984 en 1997 terug betalen
zondag 23 juni 2013
Deze uitspraak van de ombudsman voor de Uitvaart heeft betrekking op een geschil over grafrechten. De klagende partij is het niet eens met de nota’s voor het overschrijven van de grafrechten en het verlengen van de grafrechten. De begraafplaats probeerde aan een uitspraak te ontsnappen door het LOB-lidmaatschap op te zeggen. Maar de ombudsman kan toch een uitspraak doen.
Overschrijving grafrechten; weigering restitutie kosten verlenging
Klacht
Klager wilde na overlijden van ouders als rechthebbende worden aangemerkt voor het graf , uitgegeven voor voortdurend gebruik. In het verleden ten onrechte kosten voor verlenging in rekening gebracht, maar verweerder weigert terugbetaling
Uitspraak
Verweerder heeft zijn lidmaatschap van LOB opgezegd gedurende de klachtbehandeling en weigert iedere informatie. Volgens klachtreglement is uitspraak gedaan op de beschikbare gegevens.
Uitgebreide omschrijving uitspraak:
Bindend advies inzake klacht 2013/18
Betreft klacht van de heer X ( verder “klager “ te noemen ) over Begraafplaats Y ( verder “verweerder” te noemen ).
De procedure:
Het verloop van de procedure blijkt uit:
Klachtbrief aan Ombudsman met 10 bijlagen ( gedateerd 25 maart 2013)
Verzoek van Ombudsman aan verweerder om gestelde vragen te beantwoorden ( gedateerd 2 april 2013). Brief van klager van 31 mei 2013 met als bijlage het antwoord van verweerder op de vragen van de Ombudsman, die verweerder aan klager had gezonden. ( gedateerd 29 mei 2013).
Onderwerp van het geschil:
Op 25 maart 2013 is door klager schriftelijk een klacht ingediend bij de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen over verweerder inzake grafkelder 25 op genoemde begraafplaats.
Inhoudelijk bestaat de klacht uit drie onderdelen:
1. Wie kan er aangemerkt worden als rechthebbende op de grafkelder 25?
2. Is er sprake van een voortdurend recht of van een recht voor bepaalde termijn?
3. Indien er sprake is van een voortdurend recht zijn de grafrechten in 1984 en 1997 ten onrechte in rekening gebracht en dient restitutie plaats te vinden.
Verweerder heeft op 25 januari 2013 klager schriftelijk laten weten dat het grafrecht per 1 januari 2013 was verlopen, maar dat de huurtermijn met 10 jaar kan worden verlengd tegen betaling van € 1600,00.
Klager heeft schriftelijk bezwaar aangetekend aangezien er naar zijn mening “ het voortdurend gebruik van een grafkelder “is verleend, zodat er geen sprake kan zijn van verlenging met de daaraan verbonden kosten. De in het verleden wel betaalde bedragen voor verlenging van het huurrecht zouden dan ook ten onrechte zijn voldaan.
Op 26 februari 2013 heeft verweerder schriftelijk gereageerd met de mededeling dat klager geen rechthebbende is maar de heer Z . Deze mijheer is echter de in 1993 overleden vader van klager, die derhalve al 20 jaar aldaar begraven is.
Verder liet verweerder weten dat restitutie van in het verleden betaalde bedragen niet mogelijk was.
Op uitnodiging van verweerder heeft er op 12 maart 2013 een gesprek plaats gevonden tussen klager enerzijds en de voorzitter en administrateur van verweerder anderzijds. Dit gesprek heeft niet tot oplossing van het geschil geleid, waarna klager besloot de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen in te schakelen.
Bevoegdheid Ombudsman en ontvankelijkheid van de klacht:
In artikel 4.1 van het Klachtenreglement Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen is de taak van de Ombudsman geformuleerd, te weten het beslechten van geschillen tussen opdrachtgever en ondernemer met betrekking tot de uitvaartverzorging in de meest ruime zin.
De Ombudsman is volgens artikel 4.2 lid d. bevoegd tot geschillen waarbij de ondernemer via zijn lidmaatschap van de in artikel 1 lid 1 onder e. genoemde organisaties is aangesloten.
In artikel 1 lid 1 onder e. wordt de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen ( LOB ) vermeld als organisatie waarvan de daarbij aangesloten leden als ondernemer worden aangemerkt en waarover een geschil aanhangig kan worden gemaakt.
Aangezien verweerder sinds 2006 lid is van de LOB en op het moment van indiening van de klacht nog steeds lid was van de LOB is de Ombudsman bevoegd van de klacht kennis te nemen
In artikel 5.2 van het Klachtenreglement Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen wordt de termijn aangegeven waarbinnen een klacht aan de Ombudsman dient te worden voorgelegd. Deze klacht voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarde en derhalve is de klacht ontvankelijk beoordeeld.
Verloop van de procedure:
Partijen hebben eerst zelf over en weer met elkaar gecorrespondeerd en klager heeft deze correspondentie als bijlagen bij zijn klachtbrief aan de Ombudsman ter hand gesteld.
De Ombudsman heeft vervolgens op 2 april 2013 aan verweerder een aantal vragen gesteld en eventuele bewijsstukken gevraagd. Verweerder heeft hierop in het geheel niet gereageerd zodat de Ombudsman op 18 mei 2013 een formele herinnering heeft verzonden met het verzoek om binnen vier weken inhoudelijk op de vragen te reageren.
Ook op deze herinnering heeft verweerder niet naar de Ombudsman gereageerd.
Wel heeft verweerder op 29 mei 2013 aan klager een brief gezonden, waarin ondermeer de navolgende alinea is opgenomen:
“ Wij hebben op de brief van de ombudsman niet gereageerd en zullen dat ook niet doen, om de eenvoudige reden dat, in tegenstelling tot hetgeen u kennelijk denkt dan wel u te kennen is gegeven, wij niet gebonden zijn aan een uitspraak van deze ombudsman.. De juridische onderbouwing hiervoor is gegeven aan de LOB. Overigens zij vermeld dat ons lidmaatschap van de LOB met onmiddellijke ingang is opgezegd”.
Klager heeft de in artikel 7.1 genoemde verklaring ondertekend waarin hij verklaart de uitspraak van de Ombudsman wel als bindend te aanvaarden. Verweerder is uit hoofde van zijn lidmaatschap van de LOB eveneens gebonden door de uitspraak van de ombudsman, ondanks zijn hierboven weergegeven mening.
Volgens artikel 9.1 van het Klachtenreglement Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen zal de ombudsman een bindend advies wijzen indien binnen vier weken na herinnering verweerder niet heeft gereageerd.
Nu verweerder in zijn brief van 29 mei 2013 aan klager heeft aangegeven dat hij de vragen van de ombudsman niet zal beantwoorden en aangezien de periode van vier weken zijn verstreken kan de ombudsman op grond van artikel 9.1 op basis van de feiten en omstandigheden zoals die op dit moment uit het dossier bekend zijn een bindend advies wijzen.
Standpunt van klager:
Klager heeft per brief laten weten dat hij als rechthebbende aangemerkt wil worden , aangezien vader en moeder zijn overleden en aangezien hij volgens de administratie van de begraafplaats kennelijk al als zodanig wordt erkend zij het dat de voorletters van zijn naam onjuist zijn. Achternaam en adres zijn correct, dus met aanpassing van voorletters is deze kwestie op eenvoudige wijze opgelost.
Klager is van mening dat het betreffende graf in 1942 is uitgegeven voor voortdurend gebruik.
De aan dit gebruik verbonden kosten zijn destijds voldaan, zodat er een geldige overeenkomst is ontstaan, welke niet eenzijdig kan worden gewijzigd.
Gelet op dit recht van voortdurend gebruik is klager van mening dat de in 1984 betaalde overschrijvingskosten ad Hfl 750,00 en de in 1997 betaalde kosten voor het recht van begraven ad Hfl. 800,00 dan ook ten onrechte in rekening zijn gebracht en wenst hij restitutie.
Standpunt van verweerder :
Per brief van 26 februari 2013 liet verweerder aan klager weten dat bij hen als rechthebbende was vastgelegd de heer Z , die echter al 20 jaar geleden was overleden.
Om klager als rechthebbende aan te merken is het nodig dat de vorige rechthebbende het onderhavige recht tijdens zijn leven of na zijn overlijden bij wilsbeschikking aan klager over had gedragen. Van deze overdracht van recht dient de begraafplaats op de hoogte te worden gesteld, maar een dergelijke kennisgeving was bij de begraafplaats niet bekend. Aangezien volgens de begraafplaats de redelijke termijn voor genoemde kennisgeving inmiddels ruimschoots is verstreken gaat de begraafplaats er vanuit dat er geen rechthebbende meer op het graf is.
Verweerder stelt verder dat de toenmalige rechthebbende van 1942 gehouden was aan het grafreglement van 1897, zoals dat in de loop der tijdens rechtsgeldig is gewijzigd. Kennelijk bedoelt verweerder dat hiermee de in rekening gebrachte bedragen gelegitimeerd zijn.
De begraafplaats zal zeker niet overgaan tot terugbetaling van genoemde bedragen omdat zij niet gehouden is tot het doen van terugbetalingen van rekeningen die door de vorige eigenaar van de begraafplaats zijn verzonden en geïnd.
Overwegingen van de Ombudsman:
Vaststaande feiten:
Klager heeft een op 11 september 1942 ondertekende en op 18 september 1942 geregistreerde akte overgelegd, waarin de voorzitter en de secretaris van het College van Kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde Gemeente te L. verklaren dat zij het voortdurend gebruik van een grafkelder op het kerkhof te W. hebben verleend aan mevrouw de Wed.X 1.
Rechthebbende heeft de bevoegdheid om in gemelde grafkelder, met uitzondering van anderen, lijken te doen begraven, mits voldoende aan de bepalingen van het reglement en aan alle wettelijke voorschriften en latere regels.
Voor het omschreven recht is een bedrag van tweehonderd vijftig gulden voldaan.
Door de Hervormde Gemeente is op 29 juni 1984 een bedrag van Hfl.750,00 in rekening gebracht voor verlenging van het alleenrecht tot begraven voor een periode van 15 jaar.
De Kerkvoogdij Hervormde Gemeente heeft eind 1997 een bedrag in rekening gebracht van Hfl. 800,00 voor verlenging van het recht tot begraven met 15 jaar tot en met 2012.
Verweerder heeft op 25 januari 2013 een nota verzonden aan klager op diens huisadres voor verlenging van het grafrecht met 10 jaar voor een bedrag van € 1600,00.
Vergeleken met de nota eind 1997 is de termijn teruggebracht van 15 jaar tot 10 jaar, maar is het te betalen bedrag met ruim 300 % gestegen.
Het Reglement voor het beheer van de Begraafplaats van verweerder, laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2011.
De beoordeling:
Onderdeel rechthebbende.
Inzake de vraag wie als rechthebbende kan worden aangemerkt voor het betreffende graf stelt de begraafplaats zich op het standpunt dat er momenteel geen rechthebbende zou zijn.
Dit standpunt verhindert verweerder echter niet om op 25 januari 2013 een mededeling over verlenging van grafrechten naar het adres van klager te zenden.
Daaruit valt op te maken dat zowel de naam als het adres van klager bij verweerder bekend is en aangezien rekeningen over verschuldigde verlenging van huurtermijnen alleen aan de rechthebbende wordt verzonden en niet aan willekeurige derden kan de conclusie slechts zijn dat klager als rechthebbende aangemerkt dient te worden.
Artikel 16 lid 2 van het huidige Reglement Begraafplaats biedt de mogelijkheid om na het overlijden van de rechthebbende het recht te laten overschrijven op naam van de echtgenoot of levenspartner dan wel een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad.
Indien verweerder van mening blijft dat klager geen rechthebbende is zal zij op grond van dit artikel overschrijving niet kunnen weigeren. Weliswaar stelt artikel 16 lid 3 dat indien binnen de in lid 2 gestelde termijn geen verzoek tot overschrijving is gedaan het recht vervalt aan het bestuur, maar aangezien in lid 2 echter geen termijn is genoemd is de bepaling van lid 3 niet van waarde.
Klager heeft dit onderdeel van de klacht terecht ingesteld.
Onderdeel voortdurend recht
In de grafakte van 11 september 1942 is sprake van het verlenen van het voortdurend gebruik van het graf en worden geen termijnen genoemd.
Wel is opgenomen dat rechthebbende dient te voldoen aan wettelijke voorschriften en latere, nog vast te stellen regels.
In de brief van december 1975 van de Hervormde Gemeente aan de heer Z. wordt melding gemaakt van een verplichting tot overschrijving van eigen graven eenmaal in de dertig jaar. Op welke regeling of bepaling deze verplichting is opgenomen wordt in de brief niet vermeld.
In 1984 wordt voor de eerste maal gesproken over het overschrijven van het alleenrecht tot begraven in graf 52 op de begraafplaats voor een periode van 15 jaar en wordt daarvoor een bedrag in rekening gebracht in rekening gebracht , evenals later in 1997 en in 2013 voor de tweede en derde maal.
In de brief van 29 juni 1984 wordt gesteld dat op grond van het reglement op het begraven het alleenrecht verlengd dient te worden. Aangezien verweerder geen exemplaar van het reglement dat op dat tijdstip geldend was aan de ombudsman heeft toegezonden is de rechtsgeldigheid van het in rekening gebrachte bedrag niet te achterhalen.
Het in rekening brengen van overschrijvingskosten voor een graf met een voortdurend recht is juridisch gezien onmogelijk, tenzij er tussen rechthebbende en verweerder in een later stadium een nieuwe overeenkomst is gesloten.
Aangezien een dergelijke overeenkomst bij klager niet bekend is en aangezien verweerder weigert op hierover gestelde vragen antwoord te geven moet de conclusie zijn dat er geen nieuwe overeenkomst is gesloten en dat derhalve nog steeds sprake is van een graf met voortdurend recht.
De verlenging termijn eigen graf waarvan in artikel 15 van het Reglement van de begraafplaats sprake is heeft slechts betrekking op graven waarop een uitsluitend recht voor bepaalde termijn is gevestigd en biedt derhalve geen basis voor het in rekening brengen van kosten voor verlenging van het onderhavige graf.
Klager heeft dit onderdeel van de klacht terecht ingesteld.
Onderdeel restitutie betaalde bedragen voor overschrijvingskosten
In het voorgaande onderdeel van de klacht is geconcludeerd dat verweerder geen kosten voor verlenging in rekening kan brengen. Dat houdt derhalve in dat de bedragen welke in 1984 en 1997 in rekening zijn gebracht ten onrechte in rekening zijn gebracht en dat de betaling ervan als onverschuldigd moet worden aangemerkt.
Verweerder stelt dat hij niet is gehouden tot het doen van terugbetalingen van rekeningen welke door de vorige eigenaar zijn verzonden en geïnd.
Daarbij gaat verweerder eraan voorbij dat bij bedrijfsovername de nieuwe eigenaar zowel de rechten als de plichten overneemt, hetgeen inhoudt dat eventuele fouten en vergissingen van de vorige eigenaar voor rekening van de nieuwe eigenaar komen.
In dit verband verwijst verweerder naar het Reglement van 1897 zoals dat in de loop der jaren rechtsgeldig is gewijzigd waaraan de (toenmalige en huidige) rechthebbende zich dient te houden. De relevantie van deze opmerking is niet duidelijk en door de weigering van verweerder om vragen van de ombudsman te beantwoorden ook niet duidelijker geworden. Derhalve moet deze opmerking buiten beschouwing blijven.
Klager heeft dit onderdeel van de klacht terecht ingesteld.
Beslissing:
De ombudsman verklaart de drie onderdelen van de klacht gegrond en wijst deze toe.
Verweerder zal binnen drie weken klager schriftelijk mededelen dat hij als rechthebbende op graf nr. 52 in de administratie van de begraafplaats is opgenomen.
Verweerder zal aan klager geen nota’s sturen voor verlenging van huurtermijnen voorgraf nr. 52, aangezien er niet sprake is van bepaalde termijn.
Verweerder zal binnen drie weken het ten onrechte in rekening gebrachte bedrag van € 704,55
( Hfl 750,- + Hfl.800,-) overmaken op rekeningnummer 123456789 tnv.klager.