Nieuwe column Mariska Overman: Al mijn doden.
donderdag 28 maart 2013
Rouw is een bijzonder iets. Het is volgens het woordenboek een verzamelnaam voor gevoelens die door een verlies opgeroepen kunnen worden. Het is een naam waar theorieën aan verbonden kunnen worden.
Een naam die direct associeert met de dood, hoewel andere verliezen ( baan, relatie, functieverlies e.d. ) ook rouwreacties op kunnen roepen. Rouw is zelfs een verdienmodel geworden, gezien de hoeveelheid therapeuten, begeleiders, coaches die zich hiermee bezig houden.
Maar alle kennis, alle theorieën, alle beschouwingen ten spijt, is rouw pas te vatten als je het zelf hebt gevoeld. En dan nog is het bijna niet uit te leggen, ook niet aan iemand die óók te maken heeft gehad met verlies. Geen enkel verlies is gelijk, geen mens is gelijk. Ik kan slechts vertellen wat rouw voor mij is. De ander kan daar soms herkenning in vinden, soms niet. Het vertellen helpt mij het te beleven, in ieder geval achteraf. Het vertellen geeft de ander hoogstens een stukje inzicht in wie ik ben en wat voor mij wezenlijk is.
Wat is rouw dan voor mij? Voor mij is rouw iets zonder fasen, zonder taken, zonder cirkels. Iets waar bijna geen woorden aan te geven zijn. Want als ik zeg dat het verdriet is, of schuldgevoel, of leegte, wat weet je dan? Weet je dan meer? Begrijp je het dan beter? Ik geloof van niet. Rouw heeft geen kaders, geen rode draad, geen ijkpunten.
Als ik moet proberen woorden te vinden, dan kom ik niet veel verder dan: het zijn flitsen. Flitsen waarin ik even iets hoor,iets voel of iets ruik. Een deurtje dat open gaat in mijn hoofd ( of hart?) en dat heel even, soms voor slechts een fractie van een seconde, iets terughaalt dat ooit was. Een herinnering. Rouw is voor mij willen vasthouden aan die flitsen. En elke keer dat je denkt dat het lukt, is het weer weg. In de loop der jaren worden die flitsen fragmentarischer, korter, minder intens. En daardoor nog minder grijpbaar. Het is als de geur. Iemands geur blijft na diens dood nog hangen. In kleding, in spullen, in huis. Langzaam vervliegt die geur. Je eigen geur neemt het over. Terwijl je niets liever wilt dan die andere geur vasthouden. Het enige dat nog zintuiglijk waarneembaar rest van hem of haar, is dat wat niet vast te houden is, niet grijpbaar is en uiteindelijk zal vervagen. Zodat alles wat rest je herinnering is.
En die herinnering, die zal zich steeds meer vormen naar het beeld dat je zelf hebt gecreëerd. Wie is, jaren naar dato, nog de dode die jij je herinnert? Is dat de persoon die hij of zij daadwerkelijk was bij leven? Is er iets veranderd? De dode wordt steeds meer mijn dode. Uiteindelijk is mijn dode misschien wel een heel andere dan de jouwe, ook als het gaat over dezelfde persoon. Doe ik dan wel recht aan wie iemand was? Ik denk het wel. Want iemand was wat hij of zij voor mij betekende, en dat kan heel anders zijn dan wat hij of zij voor jou betekende.
Rouw is misschien wel een ander woord voor creatie. Je creëert beetje bij beetje je eigen herinnering, gebaseerd op wat ooit betekenisvol was. Misschien is dit ook wel de ultieme troost. Iemand wordt steeds meer de mijne, geïntegreerd in mijn wezen.
Ik koester ze. Al die herinneringen. Al mijn doden. Mijn rouw.